De eerste keer dat ik Ouologuems roman Le devoir de violence in het Engels las, schrok ik van de woede en de ongeremdheid waarmee hij zijn verhaal optekende. Maar tegelijkertijd kwam zijn stijl, de vernuftige manier van schrijven, me bekend voor, alhoewel ik dat niet meteen kon verklaren. Ik had het boek bij toeval ontdekt, in een antiquariaat in Eindhoven, tussen boeken die niks te maken hadden met Afrika, in een alfabetisch opgesteld rijtje romans, zoals je dat in boekhandels of bibliotheken kunt verwachten. In dat antiquariaat trof ik deze roman, geschreven door een man met een Nigeriaans klinkende naam. Het omslag van de Engelse vertaling was opvallend: het was zwart, met een afbeelding erop van een houtmasker doorboord door een speer. De ondertitel was opmerkelijk en veelzeggend: Een wrede, panoramische roman uit zwart Afrika.
Voorheen dacht ik dat de meeste romans van schrijvers uit Afrika mij bekend waren; ik groeide op met onder andere de African Writers Series, een reeks waarin uitgever Heinemann bijna alle belangrijke werken van de grote Afrikaanse schrijvers publiceerde, maar van deze schrijver had ik nog nooit gehoord. Wie was Yambo Ouologuem? Ondanks deze ontdekking, het intrigerende beeld op het omslag en de prikkelende ondertitel – een beginnend schrijver zoals ik was altijd op zoek naar het nieuwe en het onbekende in de literatuur – benaderde ik het werk met aarzeling. Mijn angst was dat ik in deze roman, net als in andere boeken die vooral maar niet uitsluitend door westerse schrijvers over Afrika zijn geschreven, een verhaal zou aantreffen dat alleen maar de stereotiepe beelden van Afrika zou bevestigen. Een geschiedenis die het kolonialisme, het plunderen van het continent en de slavernij zou rechtvaardigen. En inderdaad, Ouologuems werk leek, met het beschrijven van uitbundig geweld en verwoestende oorlogen, aan mijn bange verwachtingen te voldoen, wat maakte dat ik na mijn eerste poging om het te lezen abrupt stopte. Toch liet de roman me niet los. Er was iets aan het werk wat mij uitdaagde me over mijn verzet heen te zetten, de roman een kans te geven, me te verdiepen in het verhaal, mijn vooroordelen te overwinnen.
Ik tuimelde door de wereld van deze schrijver; geweld werd afgewisseld met ongekende schoonheid
Op een dag was ik klaar voor deze leeservaring, open voor wat die mij zou brengen. Ik pakte het boek weer op en begon zonder aarzeling te lezen. De ervaring was uniek, haast overrompelend. Ik tuimelde door de wereld van deze schrijver, en op elke pagina, in elke alinea, werd me een stortvloed aan overweldigende beelden voorgeschoteld, het ene nog verbazingwekkender dan het andere. Geweld werd afgewisseld met ongekende schoonheid, een origineel beeld werd gevolgd door een beeld dat nog bijzonderder was. Alsof de schrijver een missie had mij en de wereld te dwingen zijn genialiteit te erkennen, deelgenoot te worden van zijn woede, ongenoegen, liefde en verwarring. Hier had ik iets unieks in handen. Net als elke schrijver die zich met een prachtig werk geconfronteerd ziet, bekroop mij eerst een grote bewondering en vervolgens een diepe jaloersheid. Maar mooier dan dit alles was het heerlijke gevoel dat ik door mijn nieuwsgierigheid naar de wonderen van de literatuur eigenhandig dit werk had ontdekt. Ouologuem was mijn schrijver geworden. Hetzelfde gevoel moet Mohamed Mbougar Sarr hebben gehad toen hij Ouologuem voor het eerst las, wat bij hem leidde tot het schrijven van zijn met de Prix Goncourt bekroonde roman De diepst verborgen herinnering van de mens: dat gevoel dat de schrijver zijn woorden uitsluitend tot jou richt, dat hij jou zijn geheimen, liefde, woede en verwondering toevertrouwt; dat jij de uitverkorene bent om de grote reis des levens samen met hem te ondernemen. Wat Ouologuem deed was ongehoord in de Afrikaanse literatuur, ik durf zelfs te zeg- gen: in de wereldliteratuur. Waarschijnlijk opgegroeid als moslim en afkomstig uit een overwegend islamitisch land, Mali, had Ouologuem gespeeld met een gegeven dat leeft bij veel vol- ken in West-Afrika, zo niet in het hele continent: de aanwezigheid van Joden in de gemeenschap, Joodse families, clans of volken die eeuwenlang onderdeel waren van de Afrikaanse werkelijkheid. Net als ik was de schrijver opgegroeid met ver- halen over Joden in Afrika. Dat gegeven inspireerde hem om over een Afrikaanse Joodse dynastie te schrijven die over een fictief rijk regeerde, Nakem-Ziuko. Die naam klonk mythisch en als muziek in mijn oren.
****
Ik moest hem ontmoeten. En ik zou hem ontmoeten. Ik ontdekte dat hij in Mali zijn dagen sleet in een van de uithoeken van het land. Mijn wens was achteraf gezien niet wijs, omdat onze helden, vooral de literaire helden, op afstand moeten worden bewonderd, niet van dichtbij, om teleurstellingen te voorkomen. Geen schrijver kan voldoen aan het beeld dat een bewonderaar van hem of haar schept.
Tijdens mijn onderzoek voor mijn vijfde roman, De zwarte Napoleon, was ik in de zomer van 2003 in Mopti, een stad aan de grens van de woestijn in Mali, een Dogon-stad. Het was een tussenstop op weg naar Timboektoe, waar ik manuscripten zou lezen waarvan enkele geschreven waren door mijn voorouders. Toen ik in Mopti naar Ouologuem vroeg, kreeg ik van mijn contact, een Sherif net als ik, te horen dat hij nog geen uur van mij vandaan woonde, in Mopti Sevare. Maar ik werd van tevoren gewaarschuwd. Uit niets tijdens onze ontmoeting moest blijken dat ik uit het Westen kwam. Ouologuem wilde sinds de beschuldiging van plagiaat, die zijn leven had geruïneerd, niks met het Westen te maken hebben. ‘Je kunt het beste in traditionele Afrikaanse kledij bij hem langsgaan en niet in een pak of een hemd,’ werd me verteld. ‘Als hij doorheeft dat je uit het Westen komt, krijg je geen enkele reactie van hem.’
Ouologuem was lang, droeg een Afrikaans gewaad en had een geborduurde pet op
Ik reed met mijn contact naar de schrijver in Sevare om hem te ontmoeten. We troffen hem zittend op de veranda van de familiewoning aan. Ouologuem was lang, droeg een Afrikaans gewaad en had een geborduurde pet op; hij was kalm, ongehinderd door onze komst. In zijn ogen, die op mij gericht waren, ving ik flarden op van het genie wiens werk zo’n verpletterende indruk op mij had gemaakt. Maar de schrijver was oud, gebroken. Na mijn introductie door mensen die hem kenden, die zeiden dat ik uit Liberia kwam en schrijver was, poogde ik het met hem over zijn leven te hebben, over literatuur – niet de westerse, maar de Afrikaanse of de wereldliteratuur. Ik wist dat zijn Engels vloeiend was, maar de schrijver was stil. Hij had me kennelijk door. Ik had gehoopt op een urenlang gesprek met hem, maar dat kwam er niet van. Hij was niet zeker van mij, hij kende me niet, waarschijnlijk zag hij me aan voor een westerse journalist met een dubbele agenda: op zoek naar sensatie en saillante verhalen. Mijn komst was een vergissing, zag ik. Het genie was er nog, maar hij had de wereld de rug toege- keerd, omdat de wereld dat met hem deed toen hij nog geen dertig jaar oud was, op de toppen van zijn literaire kunnen stond en afrekende met het romantische beeld dat veel Afrikaanse schrijvers hadden van het verleden van het continent.
Vamba Sherif is schrijver. Bovenstaande tekst bestaat uit twee fragmenten uit zijn nawoord bij de nieuwe vertaling van: Yambo Ouologuem: De onvermijdelijkheid van geweld, vertaling Martine Woudt en Gertrud Maes, Uitgeverij Jurgen Maas, euro 29,95. Verschijnt 7 juli.